Overslaan en naar de inhoud gaan
Abstract

In dit verslag, dat is gebaseerd op basis van tien rondes van de Europese sociale enquête, wordt gekeken naar de politieke dimensies van sociale cohesie in Europa over een periode van twintig jaar. Er wordt ingegaan op trends en regionale verschillen in betrokkenheid bij de politiek en de samenhang met de mate van wantrouwen jegens en ontevredenheid met overheidsinstellingen. Op basis van de gegevens van de e-enquête Leven, werken en COVID-19 wordt in het verslag tevens aandacht besteed aan politiek engagement tijdens de COVID-19-pandemie. Werkloosheid komt naar voren als de belangrijkste factor voor de afwending van de politiek, een centrale bevinding van de analyse.

Bovendien komen uit het verslag aanzienlijke verschillen in politieke betrokkenheid tussen de Europese regio’s naar voren. Regio’s met een goed opgeleide beroepsbevolking vertonen doorgaans een hoger niveau van politieke activiteit. Economische welvaart en migratiecijfers blijken daarentegen slechts een bescheiden invloed op de politieke activiteit te hebben. 

In het verslag wordt ook gewezen op regionale verschillen wat betreft het wantrouwen jegens overheidsinstellingen. In de Noordse landen is het wantrouwen jegens overheidsinstellingen aanzienlijk lager dan in West-Europa, terwijl het in Oost-Europa en het Middellandse Zeegebied aanzienlijk sterker is.

Key messages

  • De burgers in Europa mogen dan momenteel wat onverschilliger staan ten opzichte van de politiek, toch hebben ze de afgelopen twee decennia consequent deelgenomen aan het democratische proces en aan verkiezingen. Uit nieuwe bevindingen blijkt dat de betrokkenheid bij de politiek toeneemt in tijden van crisis, zoals de financiële crisis in 2007 en 2008, de Europese schuldencrisis van 2010-2012 en de COVID-19-crisis. 
     

  • Ondanks duidelijke verschillen per land is sinds 20 jaar sprake van convergentie tussen regio’s met een hogere en lagere politieke participatie in Europa. De kloof tussen regio’s met een lagere participatie en regio’s met een hogere wordt allengs kleiner. 
     

  • Uit de bevindingen blijkt dat de ontevredenheid – in de vorm van wantrouwen jegens en ontevredenheid met overheidsinstellingen – toenam in tijden van tegenspoed, zoals de financiële crises van 2007-2008 en de COVID-19 pandemie, ook al vallen er belangrijke regionale verschillen te constateren. De ontevredenheid in de Noordse en West-Europese landen en in Ierland bleef tussen 2003 en 2020 constant laag, met een lichte stijging vanaf 2010, terwijl de ontevredenheid in Italië en Spanje vanaf 2002 is toegenomen. 
     

  • Er blijkt een duidelijk verband te bestaan tussen ontevredenheid en niet stemmen, waarbij de ontevredenheid tot uiting komt in een lagere opkomst bij verkiezingen. Tegelijkertijd blijkt dat grote ontevredenheid leidt tot meer protesten, maar dit verband wordt zwakker wanneer geografische en sociaaleconomische factoren in beschouwing worden genomen. 
     

  • Werkloosheid kwam naar voren als voornaamste factor voor een lagere politieke betrokkenheid: hoe hoger het werkloosheidscijfer, des te meer niet-stemmers en protesten. Een soortgelijk patroon was tijdens de COVID-19 pandemie te zien, toen werklozen en burgers in plattelands- en achtergestelde gebieden veel minder vaak gingen stemmen. Hieruit wordt duidelijk dat het weliswaar van vitaal belang is om tijdens economische crises onmiddellijk inkomenssteun te bieden, maar dat het even belangrijk is om prioriteit te geven aan werkgelegenheidsinitiatieven.

Executive summary

In de afgelopen twee decennia heeft Europa te maken gehad met een hele reeks uitdagingen. De financiële crisis van 2007-2008, die leidde tot een economische recessie en bezuinigingen, werd gevolgd door de Europese schuldencrisis in 2010, een migratiecrisis in 2015 en het Brexit-referendum in 2016. Meer recent werd Europa getroffen door COVID-19, de ergste pandemie sinds de Spaanse griep, en heeft de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne geleid tot een ernstige inflatiecrisis. Daarnaast zijn er belangrijke structurele veranderingen: de snelle vergrijzing van de bevolking stelt onze socialezekerheidsstelsels en de solidariteit tussen de generaties op de proef, de arbeidsmarkt ondergaat veranderingen als gevolg van de snelle digitalisering en de gevolgen van de opwarming van de aarde doen zich inmiddels op het Europese continent gevoelen. Gezien deze uitdagingen beginnen beleidsmakers zich zorgen te maken over de sociale banden die de EU bijeenhouden, deels vanwege de toenemende politieke polarisatie, de verzwakking van de sociale cohesie en de toenemende ontevredenheid met de overheid in heel Europa. 
 

Tegen deze achtergrond is het belangrijk om te onderzoeken of mensen die ervoor kiezen om niet deel te nemen aan het politieke proces eerder geneigd vaker wantrouwig staan tegenover overheidsinstellingen. Zijn burgers in bepaalde landen meer geneigd om hun ontevredenheid te uiten via sterkere politieke activiteiten? Zorgt een hechte samenleving voor een klimaat van vertrouwen en participatie? Welke invloed heeft sociale cohesie, die zich laat kenmerken door samenhorigheid, veerkracht en gerichtheid op het algemeen belang, op politieke participatie? Dit verslag is gericht op de politieke dimensies van sociale cohesie en laat zien hoe sociale cohesie zich in Europa heeft ontwikkeld, en in het bijzonder op welke wijze politieke participatie rechtstreeks verband houdt met de legitimiteit van politieke instellingen. 
 

Beleidscontext

Sociale cohesie is moeilijk te definiëren, maar houdt verband met sterk sociaal vertrouwen, goed functionerende gemeenschappen, politieke participatie, betrokkenheid en sociale inclusie. De sociale cohesie neemt toe met het sociale vertrouwen, dat op zijn beurt verband houdt met economische welvaart, lage ongelijkheid en lage corruptie. Tot de politieke dimensies van sociale cohesie behoren institutionele legitimiteit (de mate waarin burgers vertrouwen hebben in overheidsinstellingen en deze waarderen) en politieke participatie van burgers. Een sterkere cohesie komt dus tot uiting in een groter overheidsvertrouwen, dat belangrijk is voor een goede werking van de democratie en daarom essentieel is voor de EU, en in de politieke betrokkenheid van de burgers. 
 

De bezuinigingen als gevolg van de financiële crisis van 2007-2009 werd door velen beschouwd als falen van de overheid, wat afbreuk deed aan de publieke perceptie van het beheer van de overheidsfinanciën door de politiek en de integriteit van politici. De globalisering heeft ontwrichtende gevolgen voor traditionele bedrijfstakken in tal van Europese landen. In dit nieuwe politieke landschap grepen veel populisten het thema van de toenemende migratiestromen aan die deels werden veroorzaakt door de vluchtelingencrisis als gevolg van het conflict in Syrië in 2015. 
 

Het is duidelijk dat deze crises verschillende gevolgen hadden in de afzonderlijke EU-lidstaten. Zo hadden sommige landen na de financiële crisis van 2007-2008 zwaarder te lijden onder bezuinigingen dan andere. Griekenland, Italië, Portugal en Spanje kregen te maken met een dramatische stijging van de jeugdwerkloosheid, die moeilijk te bestrijden viel vanwege de daaropvolgende Europese schuldencrisis. Andere lidstaten, zoals de Noordse landen, deden het aanzienlijk beter. 
 

Het is ook duidelijk dat de crises verschillende uitwerkingen hebben gehad op de sociale cohesie. De economische recessie van 2008 verschilde van de COVID-19-pandemie doordat de toewijzing van de verantwoordelijkheid verschilde en deze crises niet dezelfde sociale lagen van de Europese bevolking troffen. 
 

In de afgelopen twee decennia is in Europa sprake van een toename van politieke polarisatie en populisme, een trend die ten dele tot uiting komt in de vorm van anti-establishmenthoudingen en, in sommige gevallen, een tendens naar meer autoritaire regeringen. Verschillende indicatoren wijzen erop dat het vertrouwen in nationale elites en overheidsinstellingen is uitgehold, wat doorgaans gepaard gaat met toenemende ontevredenheid.

 

Belangrijkste bevindingen

  • Er waren in Europa in de afgelopen twintig jaar geen aanwijzingen voor een afname van de politieke sociale cohesie. Ondanks de bestaande ontevredenheid hebben burgers de afgelopen twee decennia consequent deelgenomen aan het democratische proces en aan verkiezingen. Hun betrokkenheid bij de politiek blijkt in tijden van crisis te toenemen, zoals tijdens de financiële crisis in 2007 en 2008, de Europese schuldencrisis van 2010-2012 en de COVID-19-crisis.

 

  • Werkloosheid is een belangrijke factor als het gaat om politieke participatie. Er zijn echter opmerkelijke verschillen tussen Europese landen. Zo leidt werkloosheid in de Noordse landen, het westelijke Middellandse Zeegebied en Midden- en Oost-Europa niet tot een sterkere politieke participatie, terwijl werkloosheid juist wel tot een sterkere politieke participatie leidt in West-Europa en Ierland.

 

  • Werkloosheid speelt een belangrijke rol bij politieke betrokkenheid in de vorm van protesten: hoe hoger het werkloosheidspercentage, des te hoger de mate van protest.

 

  • De politieke activiteit is doorgaans hoger in gebieden waar de bevolking ouder en beter opgeleid is. Verrassend genoeg lijken economische welvaart en migratiecijfers geen belangrijke rol te spelen, behalve in landen in het Middellandse Zeegebied en op de Balkan, waar de politieke betrokkenheid aanzienlijk groter is.

 

  • Lage opkomstpercentages bij verkiezingen houden daarentegen voornamelijk verband met het werkloosheidscijfer. Werklozen zijn over het algemeen minder geneigd om te gaan stemmen. Ook in plattelandsgebieden is de opkomst over het algemeen lager.

 

  • De deelname aan verkiezingen houdt nauw verband met politieke legitimiteit: burgers gaan vaker stemmen als ze vertrouwen hebben in hun politieke instellingen.

 

  • Regio’s met een hoge mate van burgerprotesten hebben vaak ook een hogere opkomst, wat wijst op een correlatie tussen actieve betrokkenheid en stemgedrag. Wanneer er sprake is van een (althans lichte) daling van het aantal niet-stemmers, is er ook een toename van protesten te zien.

 

  • Het institutionele wantrouwen verschilt van regio tot regio. Mensen in de Noordse landen tonen bijvoorbeeld aanzienlijk minder wantrouwen in overheidsinstellingen dan de mensen in de rest van Europa. Economische factoren, zoals de economische ontwikkeling, zijn van invloed op het institutionele wantrouwen, hoewel de invloed van de werkloosheid relatief gering is.

 

  • Er bestaat een positieve correlatie tussen betrokkenheid bij politieke activiteiten en institutioneel vertrouwen. Het effect van tevredenheid met de democratie en de regering op het aantal niet-stemmers is zes keer groter dan op de politieke betrokkenheid. Eenvoudig gezegd is het verband tussen opkomst en ontevredenheid duidelijk sterker dan het verband tussen politieke betrokkenheid en ontevredenheid.

 

  • Als de ontevredenheid met de overheidsinstellingen stijgt, neemt ook het wantrouwen toe, en omgekeerd. Vooral het wantrouwen jegens en de ontevredenheid met overheidsinstellingen lijken toe te nemen in moeilijke tijden, zoals tijdens de economische crisis van 2008 en de COVID-19-pandemie.

 

Beleidsadviezen

  • Het behoud van banen en het creëren van werkgelegenheid zijn cruciale factoren. Werkloosheid is verreweg de belangrijkste oorzaak van verminderde politieke betrokkenheid, die leidt tot ontevredenheid met overheidsinstellingen. Weliswaar is het van vitaal belang om tijdens economische schokken directe hulp in de vorm van inkomenssteun te bieden, maar het is even belangrijk om werkgelegenheid te creëren.

 

  • Tijdens crises stijgt de werkloosheid onder jongeren doorgaans drastischer. Het is van cruciaal belang dat beleidsmakers hun inspanningen op deze groep concentreren, aangezien een gebrek aan werkgelegenheid voor jongeren blijvende negatieve gevolgen kan hebben voor hun politieke betrokkenheid op de lange termijn.

 

  • Om jongeren tijdens crises kansen op werk te bieden, moeten we de toegang tot onderwijs verbeteren, zodat ze het nodige aanpassingsvermogen kunnen ontwikkelen en beter voorbereid zijn op een steeds onzekerder toekomst. Tevens is het belangrijk om meer aandacht te besteden aan de ontwikkeling van werkgarantieregelingen.

 

  • Het creëren van een positieve feedbackloop tussen sociale cohesie en politieke participatie is van cruciaal belang. Versterking van de sociale cohesie vergroot de politieke betrokkenheid en vice versa.

 

  • Er valt in Europa geen uniforme trend van toenemende politieke ontevredenheid te constateren. In plaats daarvan zijn er aanzienlijke verschillen van land tot land. Daarom is er ook geen algemene beleidsaanpak die overal even doeltreffend kan zijn.

The report contains the following lists of tables and figures.

List of tables

  • Table 1: Typology of the dimensions of social cohesion
  • Table 2: General characteristics of the European Social Survey and the Living, working and COVID-19 e-survey
  • Table A1: Regression analysis results for voice and exit for the ESS, by regional characteristics and interactions
  • Table A2: Regression analysis results for exit and voice for the Living, working and COVID-19 e-survey, by sociodemographic characteristics and interactions
  • Table A3: Correlation and Cronbach’s alpha between the six variables constituting the distrust index in the ESS dataset
  • Table A4: Correlation and Cronbach’s alpha between the three variables constituting the distrust index in the Living, working and COVID-19 dataset
  • Table A5: Correlation and Cronbach’s alpha between the five variables constituting the dissatisfaction index in the ESS dataset
  • Table A6: Correlation and Cronbach’s alpha between the five variables constituting the dissatisfaction index in the Living, working and COVID-19 e-survey dataset
  • Table A7: Correlation and Cronbach’s alpha between the distrust and dissatisfaction indexes in the ESS dataset
  • Table A8: Correlation and Cronbach’s alpha between the distrust and dissatisfaction indexes in the Living, working and COVID-19 e-survey dataset
  • Table A9: Correlation and Cronbach’s alpha between the three variables constituting the social index in the ESS dataset
  • Table A10: Regression analysis results for distrust for the ESS, by political participation, regional characteristics and interactions
  • Table A11: Regression analysis results for dissatisfaction for the ESS, by political participation, regional characteristics and interactions
  • Table A12: Regression analysis results for distrust for the Living, working and COVID-19 e-survey, by political participation, sociodemographic characteristics and interactions
  • Table A13: Regression analysis results for dissatisfaction for the Living, working and COVID-19 e-survey, by political participation, sociodemographic characteristics and interactions

List of figures

  • Figure 1: Trends in voice (protest) and exit (not voting) ratios, by ESS round, 2002–2020
  • Figure 2: Trends in voice (protest) and exit (not voting), by country, 2002–2020
  • Figure 3: Trends in voice (protest) and exit (not voting), by country cluster, 2002–2020
  • Figure 4: Change in exit (not voting) quintiles, 2002–2020
  • Figure 5: Change in voice (protest) quintiles, 2002–2020
  • Figure 6: Change in variance of exit (not voting) levels, by country, 2002–2020
  • Figure 7: Change in the variance of voice (protest) levels, by country, 2002–2020
  • Figure 8: Trends in exit levels for regions with low and high levels of exit (not voting) (in the lowest and highest quintiles) in 2002
  • Figure 9: Trends in voice levels for regions with low and high levels of voice (protest) (in the lowest and highest quintiles) in 2002
  • Figure 10: Coefficients of exit (not voting) based on the ESS dataset, by regional characteristics (regression analysis)
  • Figure 11: Coefficients of exit (not voting) based on the ESS dataset, by regional characteristics and interactions (regression analysis)
  • Figure 12: Coefficients of voice (protest) based on the ESS dataset, by regional characteristics (regression analysis)
  • Figure 13: Coefficients of voice (protest) based on the ESS dataset, by regional characteristics and interactions (regression analysis)
  • Figure 14: Voice (protest) and exit (not voting) levels based on the Living, working and COVID-19 e-survey, by country cluster
  • Figure 15: Coefficients of exit (not voting) based on the Living, working and COVID-19 e-survey, by sociodemographic characteristics (regression analysis)
  • Figure 16: Coefficients of voice (protest) based on the Living, working and COVID-19 e-survey, by sociodemographic characteristics (regression analysis)
  • Figure 17: Association between dissatisfaction and distrust indexes based on the ESS, 2002–2020
  • Figure 18: Trends in distrust and dissatisfaction, by ESS round, 2002–2020
  • Figure 19: Trends in distrust and dissatisfaction based on the ESS, by country, 2002–2020
  • Figure 20: Trends in distrust and dissatisfaction based on the ESS, by country cluster, 2002–2020
  • Figure 21: Change in distrust, by quintile, 2002–2020
  • Figure 22: Change in dissatisfaction, by quintile, 2002–2020
  • Figure 23: Change in the variance of distrust levels, by country, 2002–2020
  • Figure 24: Change in the variance of dissatisfaction levels, by country, 2002–2020
  • Figure 25: Trends in distrust levels for regions with low and high levels (in the lowest and highest quintiles) in 2002
  • Figure 26: Trends in dissatisfaction levels for regions with low and high levels (in the lowest and highest quintiles) in 2002
  • Figure 27: Trends in distrust based on Living, working and COVID-19 e-survey rounds, 2020–2022
  • Figure 28: Levels of distrust, by country cluster, age group and Living, working and COVID-19 e-survey round, 2020–2022
  • Figure 29: Dissatisfaction levels based on the Living, working and COVID-19 e-survey, by country cluster and age group, 2021
  • Figure 30: Association between social trust and determinants of social cohesion in the ESS, 2002–2020
  • Figure 31: Coefficients of distrust based on the ESS dataset, by political participation (regression analysis)
  • Figure 32: Coefficients of distrust based on the ESS dataset, by political participation and regional characteristics (regression analysis)
  • Figure 33: Coefficients of dissatisfaction based on the ESS dataset, by political participation (regression analysis)
  • Figure 34: Coefficients of dissatisfaction based on the ESS dataset, by political participation and regional characteristics (regression analysis)
  • Figure 35: Coefficients of distrust based on the Living, working and COVID-19 e-survey dataset, by political participation and sociodemographic characteristics (regression analysis)
  • Figure 36: Coefficients of distrust based on the Living, working and COVID-19 e-survey dataset, by interactions (regression analysis)
  • Figure 37: Coefficients of dissatisfaction based on the Living, working and COVID-19 e-survey dataset, by political participation and sociodemographic characteristics (regression analysis)
  • Figure 38: Coefficients of dissatisfaction based on the Living, working and COVID-19 e-survey dataset, by interactions (regression analysis)
Number of pages
78
Reference nº
EF23012
ISBN
978-92-897-2402-9
Catalogue nº
TJ-09-24-212-EN-N
DOI
10.2806/051385
Permalink

Cite this publication

Disclaimer

When freely submitting your request, you are consenting Eurofound in handling your personal data to reply to you. Your request will be handled in accordance with the provisions of Regulation (EU) 2018/1725 of the European Parliament and of the Council of 23 October 2018 on the protection of natural persons with regard to the processing of personal data by the Union institutions, bodies, offices and agencies and on the free movement of such data. More information, please read the Data Protection Notice.